Paniekaanval oorzaak: hoe ontstaan paniekaanvallen?

Paniekaanval oorzaak.

paniekaanval feiten


De oorzaak van een paniekaanval achterhalen is niet eenvoudig, omdat er meerdere factoren meespelen. Je kunt niet zeg dat een paniekaanval oorzaak alleen te vinden is in genetische aanleg. Wel kun je zeggen dat een paniekaanval oorzaak deels te verklaren valt door genetische aanleg. Het is lastig om de exacte reden te achterhalen waarom iemand wel een paniekaanval krijgt en de ander niet, omdat iedereen anders reageert op zijn of haar omgeving, en omdat iedereen informatie anders verwerkt. Een voorbeeld ter illustratie: sommige mensen zijn angstiger dan anderen (dit kan aangeboren zijn, maar ook aangeleerd) en hebben daarom een grotere kans om een paniekaanval te krijgen. (Let op: kans! Dat wil dus niet zeggen dat iemand ook echt een paniekaanval zal krijgen). Als een angstig iemand een stressvolle baan heeft, veel piekert en veel negatieve gedachten heeft, dan kan het zijn dat zo iemand een paniekaanval krijgt in een bepaalde situatie (de kans neemt toe). Of zo iemand echt een paniekaanval krijgt of niet, hangt af van de manier waarop diegene de binnenkomende informatie verwerkt en hoe iemand omgaat met zijn of haar eigen stress, piekeren en negatieve gedachten. Een andere paniekaanval oorzaak kan gevonden worden in traumatische ervaringen: meer dan 60% van de mensen met paniekstoornis hebben traumatische gebeurtenissen in de jeugd ervaren. Op deze pagina worden veelvoorkomende paniekaanval oorzaken besproken.
 

 

Bij Barends Psychology Practice worden paniekaanvallen en paniekstoornissen (online) behandeld. Meld je hier aan om een eerste, gratis sessie in te plannen. Afhankelijk van de zorgverzekeraar kunnen sommige behandelingen vergoed worden).

 
 

Voor meer informatie over paniekaanvallen:

Hoe werkt een paniekaanval? Paniekstoornis test.

Hoe werkt een paniekaanval? Paniekaanval behandeling.

 
 

De paniekaanval oorzaak nader bekeken.

Zoals eerder al gezegd is een paniekaanval oorzaak niet precies te bepalen. Wel spelen er een aantal factoren een rol die de kans op een paniekaanval doen toenemen. Zoals duidelijk zal worden spelen genen en omgeving een erg belangrijke rol bij het wel of niet krijgen van paniekaanvallen.
 
 

Paniekaanval oorzaak #1 – erfelijkheid.

De eerste paniekaanval oorzaak is erfelijkheid. Veel wetenschappelijke artikelen hebben een verband gevonden tussen bepaalde genen en de kans op het ontwikkelen van een paniekstoornis. De erfelijkheid van paniekstoornis is matig (variërend van 31 tot 88% in verschillende artikelen) [2]. Hier volgt een overzicht van de literatuur:

In onderzoek [4] werden gemeenschappelijke genetische factoren gevonden die de onderliggende oorzaak zijn van de ontwikkelingsovergang van separatieangst in de jeugd naar paniekstoornis [4]. Eén van die factoren kan de Monoamine Oxidase A allel zijn. Onder Duitse en Italiaanse vrouwen met een paniekstoornis (proefpersonen in onderzoek [6]) vonden onderzoekers beduidend langere allelen (a3, 4 en 5), vergeleken met Duitse en Italiaanse vrouwen zonder paniekstoornis. Verminderde Monoamine Oxidase A activiteit wordt geassocieerd met impulsiviteit en agressiviteit bij mensen, maar het is nog onduidelijk aan welk paniekstoorniskenmerk (paniekaanvallen, anticiperende angst of fobische vermijding) Monoamine Oxidase A een bijdrage levert [6]. Een andere factor kan de persoonlijkheidstrek neuroticisme zijn [10]; onderzoekers hebben genen gevonden bij mensen met internaliserende stoornissen (zoals paniekstoornis) die verantwoordelijk zijn voor neuroticisme. Mensen die hoog op neuroticisme scoren zijn gemiddeld genomen gevoeliger voor stress, angst en paniekklachten.
In onderzoek [5] werd een matige totale erfelijkheid van 41-44% gevonden. Dit komt overeen met de bevindingen van andere onderzoeken waar gevonden werd dat wanneer de ene tweeling last heeft van paniekaanvallen, de andere tweeling een grotere kans (31-88%) heeft op een angststoornis [2]. Weer een ander onderzoek liet zien dat meer dan 90% van de probands en eerstegraads familieleden met paniekstoornis ook een affectieve stoornis (zoals bipolaire stoornis) hadden [7]. (Probands zijn de eerste in de familielijn met een bepaalde psychische stoornis). Ook is een verband gevonden tussen paniekstoornis en het ADORA2A gen [8], hetgeen al meerdere keren onderzocht is.
Er is een hoge genetische correlatie tussen gegeneraliseerde angststoornis (GAS) en paniekstoornis: 0.83, hetgeen suggereert dat beide stoornissen dezelfde etiologie hebben [12]. Het verband tussen GAS en paniekstoornis wordt verder ondersteund door onderzoek [1], waarin onderzoekers vonden dat GAS klachten voor 37,9% verantwoordelijk waren voor paniekklachten en PTSS klachten. De paniekstoornisklachten waren op hun beurt weer voor 20,7% verantwoordelijk voor GAS en PTSS klachten [1].
 
 

Paniekaanval oorzaak #2 – hersenen.

Mensen met een paniekstoornis laten een sterke aangeleerde angst-generalisatie zien; deze is niet aanwezig bij mensen zonder paniekstoornis. Volgens onderzoek [3] reageren mensen met paniekklachten heftiger/eerder op minder bedreigende informatie vergeleken met gezonde mensen. Deze overgeneralisatie kan leiden tot waarnemen van meer paniek-triggers in de dagen/weken/maanden na een paniekaanval.
 
 

Paniekaanval oorzaak #3 – omgeving.

Omgevingsfactoren verklaren deels waarom iemand een paniekstoornis kan ontwikkelen en waarom de paniekklachten kunnen ontstaan. Een belangrijke paniekaanval oorzaak is het wel of niet ervaren van een traumatische ervaring; traumatische ervaringen zijn goede voorspellers voor de ontwikkeling van paniekstoornis [11].
Levenservaringen die gedeeld worden met andere familieleden of die alleen ervaren worden vergroten de kans op een paniekstoornis [9]. Een matig verband tussen gedeelde omgevingsrisicofactoren, neuroticisme en internaliserende stoornissen werd gevonden in een tweelingenonderzoek. De bevindingen in dit onderzoek suggereren dat het ervaren van dezelfde gebeurtenissen de kans op het ontwikkelen van internaliserende stoornissen (zoals paniekstoornis) doet toenemen, maar de kans neemt niet zoveel toe als bij genen. NOOT: het gaat hierbij wel om negatieve levenservaringen.

Beduidend meer mensen met een paniekstoornis, vergeleken met mensen zonder psychiatrische stoornis, gaven aan te maken gehad te hebben traumatische ervaringen in de jeugd (68,7% versus 37,1%) [11]. Ook vonden zij hun ouders strenger en dat de ouders minder liefde, aandacht en zorg aan hen gaven [11]. Een verband tussen PTSS en paniekstoornis werd ook gevonden in onderzoek [1]; 21,3% van de paniekstoornis klachten kon worden verklaard aan de hand van de PTSS klachten.
 
(Advertentie. Scroll naar beneden om verder te lezen.)


 

Literatuur:

  • [1] Chantarujikapong, S. I., Scherrer, J. F., Xian, H., Eisen, S. A., Lyons, M. J., Goldberg, J., … & True, W. R. (2001). A twin study of generalized anxiety disorder symptoms, panic disorder symptoms and post-traumatic stress disorder in men. Psychiatry research, 103, 133-145.
  • [2] Hettema, J. M., Neale, M. C., & Kendler, K. S. (2001). A review and meta-analysis of the genetic epidemiology of anxiety disorders. American Journal of Psychiatry, 158, 1568-1578.
  • [3] Lissek, S., Rabin, S., Heller, R. E., Lukenbaugh, D., Geraci, M., Pine, D. S., & Grillon, C. (2009). Overgeneralization of conditioned fear as a pathogenic marker of panic disorder. American Journal of Psychiatry, 167, 47-55.
  • [4] Battaglia, M., Pesenti-Gritti, P., Medland, S. E., Ogliari, A., Tambs, K., & Spatola, C. A. (2009). A genetically informed study of the association between childhood separation anxiety, sensitivity to CO2, panic disorder, and the effect of childhood parental loss. Archives of general psychiatry, 66, 64-71.
  • [5] Kendler, K. S., Walters, E. E., Neale, M. C., Kessler, R. C., Heath, A. C., & Eaves, L. J. (1995). The structure of the genetic and environmental risk factors for six major psychiatric disorders in women: Phobia, generalized anxiety disorder, panic disorder, bulimia, major depression, and alcoholism. Archives of general psychiatry, 52, 374-383.
  • [6] Deckert, J., Catalano, M., Syagailo, Y. V., Bosi, M., Okladnova, O., Di Bella, D., … & Maier, W. (1999). Excess of high activity monoamine oxidase A gene promoter alleles in female patients with panic disorder. Human molecular genetics, 8, 621-624.
  • [7] MacKinnon, D. F., Zandi, P. P., Cooper, J., Potash, J. B., Simpson, S. G., Gershon, E., … & DePaulo, J. R. (2002). Comorbid bipolar disorder and panic disorder in families with a high prevalence of bipolar disorder. American Journal of Psychiatry, 159, 30-35.
  • [8] Hamilton, S. P., Slager, S. L., De Leon, A. B., Heiman, G. A., Klein, D. F., Hodge, S. E., … & Knowles, J. A. (2004). Evidence for genetic linkage between a polymorphism in the adenosine 2A receptor and panic disorder. Neuropsychopharmacology, 29, 558.
  • [9] Hettema, J. M., Prescott, C. A., Myers, J. M., Neale, M. C., & Kendler, K. S. (2005). The structure of genetic and environmental risk factors for anxiety disorders in men and women. Archives of general psychiatry, 62, 182-189.
  • [10] Hettema, J. M., Neale, M. C., Myers, J. M., Prescott, C. A., & Kendler, K. S. (2006). A population-based twin study of the relationship between neuroticism and internalizing disorders. American journal of Psychiatry, 163, 857-864.
  • [11] Bandelow, B., Späth, C., Tichauer, G. Á., Broocks, A., Hajak, G., & Rüther, E. (2002). Early traumatic life events, parental attitudes, family history, and birth risk factors in patients with panic disorder. Comprehensive Psychiatry, 43, 269-278.
  • [12] Mosing, M. A., Gordon, S. D., Medland, S. E., Statham, D. J., Nelson, E. C., Heath, A. C., … & Wray, N. R. (2009). Genetic and environmental influences on the co‐morbidity between depression, panic disorder, agoraphobia, and social phobia: a twin study. Depression and anxiety, 26, 1004-1011.