Wat zorgt ervoor dat iemand een specifieke fobie kan ontwikkelen?

Fobie oorzaken. De rol van opvoedstijl bij de ontwikkeling van angst bij kinderen.

Specifieke angsten ontwikkelen niet allemaal rond dezelfde leeftijd; sommige angsten ontwikkelen rond het 4e jaar
(angst voor spoken), andere angsten op latere leeftijd (angst voor bloed-, injectie- en letselangst). Over het algemeen verdwijnen deze angsten weer na verloop van tijd, maar in sommige gevallen gaan deze angsten over in een specifieke fobie [5]. Één van de specifieke fobie oorzaken lijkt erfelijkheid te zijn: specifieke fobieën komen voor in de familie [1],[2],[3]. Andere specifieke fobie oorzaken kunnen te maken hebben met de omgeving: opvoeding en ingrijpende gebeurtenissen. Deze pagina richt zich op de meest onderzochte specifieke fobie oorzaken en legt uit hoe en waarom de ene persoon wel een specifieke fobie kan ontwikkelen en de andere persoon niet. Hoe draagt een individuele fobie stimulus bij aan de ontwikkeling van een specifieke fobie? Zorgt de lengte van de tanden van een hond of een naald altijd voor een fobische angst?
 


 

Ga naar:


 
 

Bij Barends Psychology Practice wordt behandeling voor specifieke fobie aangeboden. Meld je hier aan om een eerste, gratis, sessie in te plannen. (Afhankelijk van jouw zorgpolis kan het zijn dat behandeling (deels) vergoed wordt).

Specifieke fobie oorzaken – erfelijkheid

Specifieke fobieën komen voor in de familie. Als jouw moeder, vader, broer, zus of in mindere mate opa of oma een specifieke fobie heeft, dan is er een grotere kans dat jij ooit ook een specifieke fobie ontwikkelt. Onderzoek laat zien dat specifieke fobieën matig overerfelijk zijn [1],[2],[3],[6]. Er zijn verschillende schattingen voor de genetische overdracht van verschillende specifieke fobie subtypen: dierfobieën 32%, bloed-, injectie- en letselfobieën 33% en situationele fobieën 25% [2]. Dit komt overeen met de schatting van de genetische overdracht van tandartsangst van 30% [3]. Wat houdt dit in? Dit houdt in dat 32% van de factoren die bijdragen aan de ontwikkeling van dierfobieën verklaard kunnen worden door genen. De andere 68% kunnen verklaard worden aan de hand van de omgeving (opvoeding, ingrijpende gebeurtenissen etc.).
Recent onderzoek suggereert dat er sprake is van een grote groep genen die allemaal een klein beetje bijdragen aan de ontwikkeling van angststoornissen (een fobie is een angststoornis) [6]. Dit kan verklaren waarom persoon A meer last heeft van hoogtevrees dan persoon B; persoon A kan meer genen bezitten die bijdragen aan de ontwikkeling van angst.
Genen zijn onderdeel van een chromosoom. Een chromosoom draagt een deel van het genetische materiaal van een organisme (een mens is een organisme). Onderzoek laat zien dat chromosoom 14, welke 3 tot 3,5% van het totale DNA
in cellen bevat, geassocieerd wordt met de ontwikkeling van een specifieke fobie [1].
Met andere woorden: één van de specifieke fobie oorzaken is genetische overdracht. Iemand heeft een grotere kans om een specifieke fobie te ontwikkelen als deze persoon eerstelijns familieleden heeft met een specifieke fobie, maar dit houdt niet in dat diegene ook daadwerkelijk een fobie ontwikkelt. Uiteindelijk wordt slechts een klein deel van de factoren die bijdragen aan de ontwikkeling van fobieën verklaard door genetische overdracht. Het merendeel van de factoren wordt verklaard door omgeving: opvoeding en ingrijpende gebeurtenissen [2],[7].
 
(Advertentie. Lees verder voor meer informatie over specifieke fobie oorzaken.)


 

Specifieke fobie oorzaken – omgeving

In dit hoofdstuk wordt de rol van omgevingsfactoren op de ontwikkeling van specifieke fobieën besproken. Wees ervan bewust dat blootstelling aan bepaalde omgevingsfactoren niet per se hoeft te leiden tot de ontwikkeling van een specifieke fobie. Het vergroot slechts de kans dat iemand een specifieke fobie ontwikkelt als diegene hier ook aanleg voor heeft en/of als eerstelijns familieleden of belangrijke anderen overdreven heftig reageren op specifieke dieren, voorwerpen of situaties.
 

We zijn geïnteresseerd in jouw specifieke fobie:
 

Mijn specifieke fobie behoort tot de:

View Results

Laden ... Laden ...

 

Specifieke fobie oorzaken – jeugd

Specifieke angsten en specifieke fobieen komen veel voor bij kinderen:
4-6 jarigen: 71,0%,
7-9 jarigen: 87,0% en
10-12 jarigen: 67,8% [5].
De ontwikkeling van angsten bij kinderen lijkt snel toe te nemen zodra kinderen fysieke oorzaak-gevolg relaties gaan begrijpen en kunnen anticiperen op potentiële negatieve uitkomsten [4]. Tijdens de jeugd verschuift de angst voor vreemden (bij baby’s) naar angst voor magische wezens en dieren (peuters) en nog later naar angst voor sociale situaties, bloed en letsel en natuurrampen [4], waarna deze angst afneemt of verdwijnt. Kinderen die eerstelijns familieleden hebben met een specifieke fobie hebben meer kans om sterker te reageren op angstwekkende stimuli (dieren bijvoorbeeld), waardoor de kans groter wordt dat het kind deze reactie overneemt en zelf ook sneller een specifieke fobie ontwikkelt.
De reacties van ouders, broers/zussen of docenten (zonder specifieke fobie) op fobische stimuli (dieren, voorwerpen of situaties) kan ook de ontwikkeing van specifieke fobieen bij kinderen versnellen [8].
 

Specifieke fobie oorzaken – opvoeding

Opvoedstijlen kunnen en significant effect hebben op de ontwikkeling van specifieke fobieen bij kinderen [8]. Een overbezorgde/overbeschermende ouder, bijvoorbeeld, vergroot het angstniveau en de kans op het ontwikkelen van angststoornissen (inclusief specifieke fobieën) bij kinderen [8],[9],[10],[11]. Veel onderzoeken suggereren dat overbeschermende moeders een groter effect hebben op de angstontwikkeling bij kinderen (vergeleken met overbeschermende vaders), maar het is veel aannemelijker dat het kind meer aan- of overneemt van de ouder waarmee de hechting het sterkst is. Voorheen was dit vooral het geval met moeder, maar tegenwoordig komt dit ook vaker voor bij vaders.
De ontwikkeling van kinderen is sterk afhankelijk van de manier waarop ouders hen opvoeden. Helikopter ouders (overbeschermende ouders) geven hun kinderen de boodschap mee dat de wereld onveilig is en dat er een grote kans is om jezelf te bezeren of verwonden. Zo wordt er heftiger gereageerd op bepaalde (neutrale) situaties en worden risico’s uitvergroot. Bijvoorbeeld het risico om jezelf ernstig te bezeren als je ergens vanaf valt (hetgeen hoogtevrees in de hand kan werken). Angstige mensen, vergeleken met niet angstige mensen, vermijden risico’s vaker, waardoor ze minder kans hebben om zichzelf te bezeren, en ze zichzelf tevens te kans ontnemen om te ervaren dat er niets ernstigs zal gebeuren (niet vallen van het klimrek als het kind helemaal boven is). Daarnaast hebben angstige mensen meer de neiging om gevaren uit te vergroten en de keren dat risico nemen goed afliep toe te schrijven aan toeval of geluk. De kans is erg groot dat kinderen het gedrag en de levenslessen van de ouders overnemen en zich ernaar gaan gedragen.
Met andere woorden: één van de specifieke fobie oorzaken is het hebben van overbeschermende ouders.
 
(Advertentie. Lees verder voor meer informatie over specifieke fobie oorzaken.)


 

Specifieke fobie oorzaken – ingrijpende gebeurtenissen

Fobie oorzaken. Hoe komt het dat tandartsangst blijft voortduren?
Ingrijpende gebeurtenissen of traumatische ervaringen spelen niet alleen een rol in de ontwikkeling van posttraumatische stressstoornis (PTSS), maar ook in de ontwikkeling van specifieke fobieën, zoals tandartsangst [12],[13]. Bijna 75% van de mensen met tandartsangst heeft een traumatische gebeurtenis meegemaakt. Gewelddadige misdaden, traumatische ervaring bij de tandarts of in het ziekenhuis worden het meest gerapporteerd bij tandartsangst [12]. Ook geweld tussen ouders en verbale agressie is een voorspeller van specifieke fobieën bij kinderen [13].
 
 

Literatuur

  • [1] Gelernter, J., Page, G. P., Stein, M. B., & Woods, S. W. (2004). Genome-wide linkage scan for loci predisposing to social phobia: evidence for a chromosome 16 risk locus. American Journal of Psychiatry, 161, 59-66.
  • [2] Van Houtem, C. M. H. H., Laine, M. L., Boomsma, D. I., Ligthart, L., Van Wijk, A. J., & De Jongh, A. (2013). A review and meta-analysis of the heritability of specific phobia subtypes and corresponding fears. Journal of Anxiety Disorders, 27, 379-388.
  • [3] Randall, C. L., Shaffer, J. R., McNeil, D. W., Crout, R. J., Weyant, R. J., & Marazita, M. L. (2017). Toward a genetic understanding of dental fear: evidence of heritability. Community dentistry and oral epidemiology, 45, 66-73.
  • [4] Fears, N. (2001). The etiology of childhood specific phobia: A multifactorial model. The developmental psychopathology of anxiety, 355.
  • [5] Muris, P., Merckelbach, H., Gadet, B., & Moulaert, V. (2000). Fears, worries, and scary dreams in 4-to 12-year-old children: Their content, developmental pattern, and origins. Journal of clinical child psychology, 29, 43-52.
  • [6] Shimada‐Sugimoto, M., Otowa, T., & Hettema, J. M. (2015). Genetics of anxiety disorders: genetic epidemiological and molecular studies in humans. Psychiatry and clinical neurosciences, 69, 388-401.
  • [7] Loken, E. K., Hettema, J. M., Aggen, S. H., & Kendler, K. S. (2014). The structure of genetic and environmental risk factors for fears and phobias. Psychological medicine, 44, 2375-2384.
  • [8] Heider, D., Matschinger, H., Bernert, S., Alonso, J., Brugha, T. S., Bruffaerts, R., … & ESEMeD/MHEDEA 2000 Investigators. (2008). Adverse parenting as a risk factor in the occurrence of anxiety disorders. Social psychiatry and psychiatric epidemiology, 43, 266-272.
  • [9] Lieb, R., Wittchen, H. U., Höfler, M., Fuetsch, M., Stein, M. B., & Merikangas, K. R. (2000). Parental psychopathology, parenting styles, and the risk of social phobia in offspring: a prospective-longitudinal community study. Archives of general psychiatry, 57, 859-866.
  • [10] Pereira, A. I., Barros, L., Mendonça, D., & Muris, P. (2014). The relationships among parental anxiety, parenting, and children’s anxiety: The mediating effects of children’s cognitive vulnerabilities. Journal of Child and Family Studies, 23, 399-409.
  • [11] Wei, C., & Kendall, P. C. (2014). Child perceived parenting behavior: Childhood anxiety and related symptoms. Child & family behavior therapy, 36, 1-18.
  • [12] De Jongh, A., Fransen, J., Oosterink‐Wubbe, F., & Aartman, I. (2006). Psychological trauma exposure and trauma symptoms among individuals with high and low levels of dental anxiety. European journal of oral sciences, 114, 286-292.
  • [13] Magee, W. J. (1999). Effects of negative life experiences on phobia onset. Social psychiatry and psychiatric epidemiology, 34, 343-351.